Vluchtelingenbeleid
Het vluchtelingenbeleid in de jaren 1960-1970
In de jaren 1950 neemt het aantal vluchtelingen in België maar weinig toe. De meesten komen uit vluchtelingenkampen in Oostenrijk, Italië of Joegoslavië en verzeilen in België na hun rekrutering als gastarbeider. Hoewel vluchtelingen omwille van hun apart statuut moeilijker kunnen gerepatrieerd worden, laten de mijnpatroons nu en dan kleine contingenten overkomen uit de diverse kampen in Midden-Europa om minder afhankelijk te zijn van de Italiaanse arbeidsmarkt. Zo belanden in de tweede helft van de jaren 1950 zowat 500 Slovenen en ruim 250 families uit vluchtelingenkampen in ons land. Aan het eind van de jaren 1950 winnen de individuele aanvragen aan belang ten opzichte van de vluchtelingen die in groep aankomen. Het bekendste voorbeeld zijn de 400 “Expo-vluchtelingen”: Oost-Europeaanse “toeristen” die in 1958 de wereldtentoonstelling in Brussel komen bezoeken en van de gelegenheid gebruik maken om asiel aan te vragen. De beperkte tewerkstellingsmogelijkheden in de prioritaire industriesectoren (mijnen, landbouw, metaal- en bouwsector) maken dat zij al in 1959 toegang krijgen tot de volledige arbeidsmarkt. Deze maatregel is een voorbode van de verruiming van het arbeidsrecht van vluchtelingen in de jaren 1960. Vanaf 1967 krijgen vluchtelingen één jaar na hun aankomst toegang tot alle sectoren van de economie.
Belangrijker nog is de impact van de dekolonisatie die in de jaren 1960 wordt voltooid. Niet langer Europa, maar Azië en Afrika zullen binnen afzienbare tijd de vluchtelingenagenda bepalen. Hoewel de Koude Oorlog de internationale verhoudingen tot de jaren 1980 zal beheersen, heeft het ontstaan van nieuwe staten in Afrika wel al diplomatieke gevolgen. Niet minder dan 20 van de 29 nieuwe landen die in de jaren 1960-1967 het vluchtelingenverdrag ondertekenen, liggen in Afrika. Voor deze (vaak instabiele) staten is de toetreding tot de conventie niet enkel een kwestie van legitimiteit, maar ook een middel om steun te verkrijgen vanuit de internationale gemeenschap voor interne of regionale problemen. Voor het UNHCR vormt dit dan weer een belangrijke motivatie om zijn machtsbasis uit te breiden en het vluchtelingenverdrag van 1951 bij te sturen. Dat gebeurt in 1967 met het protocol van New York: de verwijzing naar gebeurtenissen die plaatsvonden voor 1951 om als vluchteling te worden erkend, verdwijnt uit de conventietekst. De nauwe band tussen het internationaal vluchtelingenrecht en de Tweede Wereldoorlog is hiermee verleden tijd.
Het duurt even vooraleer deze omwenteling ook doorsijpelt in België. In de jaren 1960 en begin jaren 1970 maken vluchtelingen uit Oost-Europa en uit Griekenland, Spanje en Portugal nog de hoofdmoot van de asielaanvragen uit. In de tweede helft van de jaren 1970 volgt een kentering. De val van de dictaturen in Zuid-Europa maakt dat de vluchtelingenstroom uit deze hoek snel opdroogt. Hun “opvolgers” komen van verderaf. In 1973 zorgt de machtsgreep van generaal Pinochet in Chili voor het ontstaan van een Chileense diaspora. In 1980 zijn 1.200 Chilenen in België gevestigd. Ook uit andere Zuid-Amerikaanse landen dienen zich politieke vluchtelingen aan. In 1975 betekent de machtsovername van communistische regimes in Vietnam en Cambodja het begin van een nog grotere exodus. Op twintig jaar tijd zullen vele honderdduizenden zogenaamde “bootvluchtelingen” deze landen verlaten. België organiseert na diplomatiek overleg een aantal humanitaire vluchtelingencontingenten. Als gevolg hiervan telt de Vietnamese gemeenschap in ons land in 1980 zo’n 4000 migranten. Tot eind jaren 1970 blijft het aantal asielaanvragen niettemin stabiel. Pas midden jaren 1980 zal het aantal asielzoekers spectaculair stijgen en een eerste asielcrisis teweeg brengen.