Vluchtelingenbeleid			
			
				De Hongaarse vluchtelingencrisis			
		
	 
	
		
			
			
				
					De  bevolkingsverplaatsingen na de Tweede Wereldoorlog maken dat 1 miljoen mensen  zich eind 1946 nog in vluchtelingenkampen in Duitsland, Oostenrijk en Italië  bevinden. Naast deze ontheemde personen dienen zich ook vluchtelingen uit het  Oostblok aan. De vluchtelingenkwestie ontstaan in de nasleep van de oorlog blijkt  dus geen tijdelijke uitdaging die via repatriëring kan worden opgelost, maar  een politiek probleem op lange termijn. Eind 1950 wordt het Hoog Commissariaat  voor de Vluchtelingen bij de Verenigde Naties (UNHCR) opgericht om de rechten  van ontheemden en vluchtelingen te verzekeren. Deze internationale bescherming  kan zich meteen baseren op de Conventie van Genève van 28 juli 1951. Het is de  eerste tekst die een universele definitie bevat van een vluchteling als zijnde  “elke persoon die zich uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras,  godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn  politieke overtuiging, bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit  bezit en die de bescherming van dat land niet kan of wil inroepen.” Aanvankelijk  is de reikwijdte van de bescherming in het vluchtelingenverdrag wel beperkt:  het moet gaan om personen op de vlucht “ten gevolge van gebeurtenissen welke  vóór 1 Januari 1951 hebben plaats gevonden”. Midden jaren 1950 lijkt het  vluchtelingenprobleem dan ook verdwenen van de internationale politieke agenda:  de meeste ontheemde personen uit de vluchtelingenkampen zijn intussen hervestigd  en de afsluiting van de grenzen met Oost-Europa maakt dat weinig nieuwkomers  zich aandienen.

De  situatie verandert in november 1956, wanneer Sovjettroepen in Hongarije een  opstand tegen het Stalinistisch regime neerslaan. Ruim 200.000 Hongaren,  overwegend jonge mensen, slaan op de vlucht. Oostenrijk fungeert voor de  meesten als eerste asielland maar al snel wordt duidelijk dat het land deze  vluchtelingenstroom niet alleen kan opvangen: de internationale gemeenschap  moet ingrijpen om de humanitaire crisis te bezweren. In de Verenigde Naties  wordt de Conventie van Genève zo ruim mogelijk geïnterpreteerd om de UNHCR  bevoegd te maken voor de Hongaarse vluchtelingen. Men herleidt de oorzaak van  de gebeurtenissen in Hongarije tot de oprichting van het communistisch bewind meteen  na de oorlog, dus tot evenementen daterend van voor 1 januari 1951. De UNHCR  coördineert de internationale hulp en slaagt er snel in om de Hongaarse  vluchtelingen in Oostenrijk over tientallen andere landen te verspreiden. In  het licht van de Koude Oorlog heerst er bovendien een breed politiek draagvlak  voor hulpverlening aan vervolgden van het communistisch bewind.


De  Belgische overheid doet eveneens zijn duit in het zakje. Al in de tweede helft  van november laat de regering 3.000 Hongaarse vluchtelingen vanuit Wenen naar  ons land doorreizen. Deze willekeurig gekozen personen worden bij aankomst opgevangen  in vijf legerkazernes. De overheid maakt ook tien miljoen frank vrij, maar  besteedt de concrete opvang en arbeidsbegeleiding van de Hongaren uit aan humanitaire  organisaties. In de praktijk dragen vooral Caritas Catholica, de Socialistische  Solidariteit en het Belgische Rode Kruis de operatie. De Hongaren stromen snel  door naar de arbeidsmarkt, die integraal voor hen wordt opengesteld: naast de  mijnsector, de metallurgie en de steengroeven kunnen de vluchtelingen ook aan  de slag in private huishoudens en ondernemingen. Privésponsors maken intussen  geld vrij om nog eens een duizendtal vluchtelingen een visum voor België te  bezorgen. Enkele honderden Hongaren zijn erin geslaagd om op eigen houtje naar  België te vluchten. Dankzij de vrijgekomen middelen, de inspanningen van de  vluchtelingenorganisaties en de heropleving van de economische conjunctuur  kunnen ook deze personen snel een nieuw bestaan opbouwen.




In  de zomer van 1957 migreren nog eens 2.000 Hongaren naar ons land. Ditmaal gaat  het echter niet om een spontane vluchtelingenstroom, maar om een rekrutering op  maat van de mijnsector, de zware industrie en de bouwsector. Na akkoord van de  Belgische regering begeeft een aanwervingsmissie zich naar Joegoslavië, waar  zo’n 20.000 Hongaren in vluchtelingenkampen verblijven. In tegenstelling tot de  humanitaire operatie van eind 1956 worden de betrokkenen nu op hun  arbeidsbekwaamheid geselecteerd. Voor de Hongaarse mijnwerkers in spe die binnen  een termijn van zes maand de mijnsector verlaten, is bovendien een  terugkeerclausule voorzien. Deze mogelijkheid tot repatriëring leidt er wel toe  dat Caritas Catholica zich van de operatie distantieert. De hulporganisatie zal  wel terug in de bres springen wanneer België in 1958 een groep van ongeveer 250  oudere en behoeftige Hongaren (zgn. Hardcore-vluchtelingen)  opneemt.


In  totaal vangt België ongeveer 7.000 Hongaarse vluchtelingen op. Niet al deze  personen vestigen zich definitief in ons land. Naar schatting tien procent keert  binnen anderhalf jaar terug naar Hongarije. Een tweede groep beschouwt België  slechts als doorgangsland en reist door naar een overzeese bestemming,  voornamelijk Canada, Zweden en Australië. De Hongaren die wel blijven, zullen zich  vanaf eind jaren 1960 massaal tot Belg laten naturaliseren.